‘Nee joh, dit zijn geen grijze haren, we noemen ze pigmentloos’, verzekerde de kapster mij. Gerustgesteld fietste ik naar huis. Totdat ik de maanden daarop wel heel vaak witte pigmentloze haren vond tussen mijn donkerbruine haardos. Ik was nog geen 35.
Toen ik gezellig een keertje bij Mem op de koffie zat viel mijn oog op de zwart-witte foto op haar dressoir. Mijn Beppe met spierwit knotje keek mij aan vanuit haar voortuin in Kollumerzwaag. ‘Hoe oud was Beppe Ybeltje eigenlijk toen ze grijs werd?’, vroeg ik zo nonchalant mogelijk. Mem had geen idee. In haar herinnering was haar schoonmoeder altijd al grijs geweest. Dit was op zich niet eens zo verontrustend, aangezien deze al ruim over de vijftig was toen Heit en Mem verkering kregen. Maar waren Heits vijftien jaar oudere tweelingzussen ook niet al grijs rond die tijd? Een klein rekensommetje in mijn hoofd was genoeg om in paniek te raken. Deze dames waren net zo oud toen als ik nu.
Het duurde niet lang of het verven van mijn haar hoorde bij me als een gemakkelijke zittende jas. Marcel vond ik bereid om elke twee maanden als kapper te spelen en zo gingen de jaren voorbij. Totdat we verhuisden naar Papua. Hoe moest het nu met het kleuren van mijn grijze lokken?
Ik had me geen zorgen hoeven maken, want bij het eerste bezoekje aan de plaatselijke supermarkt had ik mijn merk al gevonden. Zo begon het ritueel weer van voor af en aan tussen de bergen van de Baliemvallei. De dagen gingen over in weken, weken over in jaren en toen waren we opeens weer terug verhuisd naar het koude Nederland. Het gevecht tegen de witte haren was intensiever geworden en elke twee weken zag ik nu witte plukken eigenwijs verschijnen bij mijn oren. Nu hoorde ik de kapster niet meer over pigmentloze haren, maar werd mij verteld dat mijn haar was vernield door de zon die al die jaren genadeloos op mijn geverfde haar had gebrand. Het was tijd om een besluit te nemen.
Tijdens mijn overwegingen drong er een nieuwe herinnering aan me op. Het was een verhaal van Heit over zijn kindertijd. Hoe mensen hadden gedacht dat zijn moeder zijn beppe was, omdat ze er zo oud uit zag. Ik keek naar Marc die heerlijk op de grond met de LEGO zat te spelen. Was ik ook niet 41 toen hij geboren werd? Ondanks dit alles won mijn tegenzin voor het verven, het van mijn angst. Dus liet ik mijn haar uitgroeien en knipte ik het tenslotte helemaal kort. Even was er de hoop op zo’n hip kapsel als Anita Witzier, maar de eerlijkheid gebood dat toen ik mezelf de eerste keer in de spiegel zag met kort grijs haar, ik wel kon huilen. Ik leek wel tachtig. Gelukkig gaf het leven genoeg andere afleidingen.
Op een mooie winterse dag was ik met Marc in de Pannakooi naast ons huis. We waren lekker aan het voetballen toen er jongens uit de buurt mee wilden doen. Al gauw was mijn aanwezigheid overbodig en ging ik een eindje wandelen. Toen ik na een kwartiertje terug kwam waren de jongens alweer weg. ‘Was het leuk?’, vroeg ik enthousiast toen we naar huis liepen. ‘Ja hoor’, zei hij. ‘Grappig, ze dachten dat je mijn oma was.’
Mijn hart stond stil, de geschiedenis had ons ingehaald. ‘Ik ga mijn haar weer verven’, zei ik resoluut tegen Marcel toen ik binnenkwam. En in een waterval van woorden vertelde ik hem wat er net gebeurd was. Geduldig luisterde manlief naar mijn verhaal. Even werd er niets gezegd, maar ik zag hem denken. Toen verscheen er een grote glimlach op zijn lippen.
‘Wat?’, vroeg ik enigszins geïrriteerd. ‘Je hebt je muts op’, zei hij terwijl hij naar mijn hoofd wees. ‘Geen grijs haartje te zien.’ Ik voelde even aan het wollen gevalletje dat ik inderdaad vanmorgen had opgedaan en zuchtte.
Een verloren strijd tegen de tijd.




