Elke jaar, als ik na maanden van wachten weer het lentezonnetje op mijn gezicht voel, kan ik het niet helpen om terug te gaan naar de tijd waarin ik nog werkte als wijkverpleegkundige in Almelo.
Het was op een mooie lentedag in mei. De Matiz leidde me dwars door de stad en tot mijn grote ergernis stond elk stoplicht op rood. Ik moest mezelf dwingen om niet harder te gaan dan toegestaan. Toen ik ook nog achter een vrachtwagen kwam te zitten, kookte ik van binnen. Tien minuten om van A naar B te rijden waarvan inmiddels acht waren verstreken. Ik haatte deze stress en besloot om niet langer op het kleine digitale klokje voor mij te letten. Waar moest ik ook alweer zijn? Na een flauwe bocht naar rechts stond het vooroorlogse huisje al ongeduldig te wachten. De ingezakte tegels van het stoepje maakten het parkeren er niet gemakkelijker op. Terwijl ik mijn vermoeide rug strekte, bewonderde ik de rij woningen voor mij, die met de precisie van een ambtenaar naast elkaar leken te zijn neergezet. Ooit, want ze waren stokoud. Meneer was hier geboren. Tijdens het steunkousenritueel had hij uitvoerig uitgeweid over zijn jeugd en ook hoe de burgemeester, twee jaar geleden alweer, was langs gekomen op zijn honderdste verjaardag. Dus reken maar uit.
Gehaast liep ik het paadje op. Althans, ik vermoedde dat dat het was. Ooit waren de keien vast met liefde neergelegd, maar nu vertelden de groene lange sprieten dat tijden waren veranderd. Het pad was maar een paar meter, maar ik moest serieus mijn best doen om mijn benen niet te breken. Ik snapte wel waarom meneer het huis niet meer uit kwam. Zag je hem hier al lopen met zijn rollator? Gisteren had ik eindeloos moeten wachten voordat hij de deur had opengedaan en bij het weggaan had hij mij nageroepen dat ik “gewoon” achter langs kon komen. ‘Zo doen we dat hier’, had hij er nog achteraan gezegd. Dus, de brave zuster haalde nu halsbrekende toeren uit om meneer maar van dienst te zijn. Mijn tegenzin groeide met de minuut toen ik naar achteren doorliep.
Maar niet voor lang, want opeens gebeurde er iets waardoor mijn stemming omsloeg.
Na het gestuntel op de keien was ik een stenen poortje doorgelopen en de tuin binnengestapt. Het is moeilijk te omschrijven, maar het was opeens of de tijd vertraagde terwijl mijn zintuigen op volle toeren begonnen te draaien. Wat gebeurde er met mij? Een zacht briesje streelde mijn gezicht en de geur van vers gemaaid gras overrompelde mij. Het gezang van de vogels klonk zo zuiver alsof ze er speciaal voor hadden geoefend die middag. De witte lakens aan de lijn bewogen als zachte golven op het ritme van de wind, stonden bol als zwangere vrouwen en verspreidden een geur van lenteschoonmaak. De donkerpaarse bloemen aan de dunne doorgezakte takken van de seringenbomen kietelden mijn neus en herinnerden mij aan mijn vader. De zon deed er nog een schepje bovenop. Liet alles nog meer stralen, kleurde het geel of was het roze? Wat was er aan de hand? Met moeite rukte ik mij los uit de betovering en liep door. Maar toen ik in de keuken stond gebeurde het opnieuw. Nu door het vers gebakken brood dat in een machine stond te stomen. Weer was ik even van mijn stuk. Wat kon het zijn? Mijn ogen vielen op de mooi aangeklede tafel met op het midden een vaas dansende tulpen. Alles was hier zo heerlijk jong en fris. Ik wilde verder lopen toen iets mij tegenhield. Iets klopte hier niet en ik had maar een seconde nodig om te beseffen wat het was.
Mijn wangen kleuren nog rood als ik eraan denk hoe ik ben weggerend. Het brood, de lakens, en de seringen achterlatend. Geen idee wat ik daarna heb gedaan, maar mezelf kennende heb ik daarna keurig bij het goede huis er naast aangebeld en er met geen woord met meneer over gerept.
Toch is het mij altijd bijgebleven hoe ik daarna naar huis reed. Want ondanks de schaamte over mijn vergissing, wilde ik zingen, misschien zelfs wel dansen, omdat ik iets had teruggevonden die dag, waarvan ik niet eens wist dat ik het verloren had.




